De grondbeginselen van fotografie: de scherptediepte
De term scherptediepte beschrijft de omvang van het gebied in focus in de foto. Als de scherptediepte klein is, is alleen de voorgrond scherp. Naarmate de scherptediepte toeneemt, wordt de foto scherper en scherper in de diepte, tot uiteindelijk de hele achtergrond scherp is. Het middel waarmee de scherptediepte wordt geregeld is het diafragma. Een klein f-getal geeft een kleine scherptediepte (alleen de voorgrond is scherp), een groot f-getal geeft een grote scherptediepte (alles tot aan de achtergrond is scherp).
Dieptescherpte – wat is dat?
De term scherptediepte beschrijft de omvang van het gebied in focus op de foto. Het woord scherptediepte moet dus letterlijk worden genomen. Het is een maatstaf voor hoe diep in de foto (of correct geformuleerd: in de objectruimte) alle voorwerpen scherp zijn afgebeeld. Een kleine scherptediepte betekent dat alleen objecten op de voorgrond echt scherp zijn, terwijl de achtergrond wazig is. Omgekeerd betekent een grote scherptediepte dat zowel de voorgrond als de achtergrond in beeld zijn. U moet dus zorgen voor een geringe scherptediepte als u bijvoorbeeld een portret wilt maken.
Dan is alleen de persoon interessant, de achtergrond is oninteressant. Maar als je een landschap wilt fotograferen, dan is het natuurlijk wenselijk om voor een grote scherptediepte te zorgen, zodat het landschap zo diep mogelijk in beeld komt. Bij macrofotografie daarentegen is een zeer onscherpe achtergrond weer wenselijker, zodat de blik van de kijker volledig op het object – bijvoorbeeld een bij op een bloem – wordt geconcentreerd.
Het gaat allemaal om de bij en de adering in de vleugels. Het beekje dat misschien een halve meter onder de bloesem stroomt, is van geen belang en kan verdwijnen in de onscherpe achtergrond. Als je het voorwerp behendig plaatst, kun je de blik van de kijker specifiek op het voorwerp richten door de brandpuntsafstand en de scherptediepte dienovereenkomstig in te stellen. Om dit te doen, moet u de scherptediepte zo dicht mogelijk rond het hoofdonderwerp plaatsen. Hierdoor worden de voor- en achtergrond minder scherp en is het voorwerp volledig scherp. Dit wordt selectieve onscherpte genoemd.
https://www.instagram.com/p/BjY3w-2Ao29/
https://www.instagram.com/p/BwcwF47pjvZ/
Scherptediepte – hoe doe ik dat?
Het middel waarmee je de scherptediepte kunt beïnvloeden is het diafragma. Een groot diafragma geeft een geringe scherptediepte, een klein diafragma geeft een grote scherptediepte. Merk op dat in fotografisch jargon een groot diafragma een grote opening betekent en dus een klein f-getal. f/2.8 geeft dus een kleine scherptediepte (achtergrond wazig), terwijl f/16 een grote scherptediepte geeft (achtergrond scherp). Voor het bovengenoemde voorbeeld van een portret moet u een klein f-getal instellen, zodat de persoon afsteekt tegen de achtergrond. Dit wordt ook wel bijsnijden genoemd.
Hetzelfde geldt voor de bij op de bloem. Het steekt perfect af tegen de stroom die eronder stroomt als je een klein diafragma instelt (fotografeer met een groot diafragma, zoals een fotograaf zou zeggen). Voor ons landschap daarentegen moet je een groot diafragma instellen, zodat er zoveel mogelijk van in beeld komt. Een klein diafragma zorgt er natuurlijk voor dat er weinig licht op de sensor valt. Daarom moet u niet vergeten de sluitertijd langer in te stellen en eventueel de ISO-waarde te verhogen.
Hogere ISO-waarden hebben echter een negatief effect op de beeldkwaliteit, zodat u beter een statief kunt gebruiken. Natuurlijk hebben de meeste camera’s een automatische functie (“Av” is de naam van deze instelling op Canon, bijvoorbeeld) waarbij u zich alleen zorgen hoeft te maken over het diafragmagetal en de camera vervolgens automatisch de sluitertijd en de ISO-waarde aanpast – niettemin moet u in de gaten houden wat uw camera instelt; dit is niet altijd correct.
Scherptediepte is een belangrijk ontwerpinstrument. Met een kleine scherptediepte kunnen enerzijds objecten (vooral mensen in portretopnamen) van de achtergrond worden onderscheiden (uitsnede). Bij een grote scherptediepte daarentegen zijn alle objecten, ook de achtergrond, scherp (belangrijk voor landschapsopnamen). De scherptediepte wordt bepaald door het diafragma. Een klein f-getal geeft een kleine scherptediepte, een groot f-getal geeft een grote scherptediepte.